Sinds kort expliciteert artikel 65/2 4 Overheidsopdrachtenwet van 24 december 1993, dat wanneer de aanbestedendeinstantie geen administratieve overheid is, de burgerlijke kortgedingrechter uitsluitendbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tot schorsing uitgaande van eenontevreden inschrijver, en niet de Raad van State.
Artikel 65/15 bepaalt zeer duidelijk dat bij een vordering tot schorsing – in afwijking vanartikel 17§216 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State – door de verzoekende partij geen bewijs moet worden geleverd van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel.De vordering tot schorsing wordt ingediend volgens een procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid of in kort geding, ‘al naargelang’ (artikel 65/24). Met de toevoeging van de woorden ‘al naargelang’ wordt bedoeld dat de indiener niet langer de keuze heeft om de ene of de andere procedure te volgen.
LEES VERDER
ARTIKEL – boek II bis overheidsopdrachtenwet