HABILITATIE

 Het arrest FUCHS – RvS nr. 207.842 van 4 oktober 2010

  • De onteigening door het Vlaams Gewest kan ook vooraleer een definitief GRUP is vastgesteld.
  • De wettelijke grondslag voor de onteigening is immers NIET het GRUP, doch wel het decreet van 13 april 1988 tot bepaling van de gevallen en modaliteiten waarbij de Vlaamse Regering kan overgaan tot onteigeningen ten algemenen nute inzake gewestelijke aangelegenheden

Gelijkluidende: RvS nr. 215.078, 12 september 2011 , Confimmo

 

BEKENDMAKING EN BETEKENING

Het arrest CHRISTEYNSRvS nr. 188.623, 8 december 2008

  • Een onteigening is een individuele beslissing die rechtsgevolgen heeft ten aanzien van de betrokkene en dient aldus inegraal  te worden betekend aan de betrokkene, zelfs bij gebreke aan enige wettelijke verplichting terzake. De publicatie in het B.S. is niet voldoende om de beroepstermijn voor de Raad van State te doen lopen.

            Gelijkluidende: RvS nr. 38.781, 18 februari 1992, Van den Bosch; RvS nr. 68.850, 14 oktober 1997, Maes e.a.

  • Een behoorlijke kennisgeving impliceert de betekening van het onteigeingsbesluit, alsmede van het onteigeningsplan én de tabel van de grondinnemingen die daarbij horen

            vergelijk: RvS nr. 43.456, 24 juni 1993, Leiebos

 

OPENBAAR ONDERZOEK

Het arrest NOTHOMB –  RvS nr. 151.748; 25 november 2005

  • Bij onteigening door het Gewest is een openbaar onderzoek niet verplicht: Considérant que dès lors que l’expropriation a été faite en l’espèce en application de la loi du 26 juillet 1962 précitée, la formalité administrative de l’enquête publique prévue à l’article 1 er de la loi du 27 mai 1870 portant simplification des formalités administratives en matière d’expropriation pour cause d’utilité publique ne devait pas être remplie

 

 Hoogdringendheid

 

Artikel 1 van de onteigeningswet van 1962:

“wanneer de Koning vaststelt dat de onmiddellijke inbezitneming van een of meer onroerende goederen ten algemenen nutte onontbeerlijk is”.

 

Arrest DE VRIESE –  RvS nr. 78.919 – 23 februari 1999

  • De ‘hoogdringende procedure is de standaardprocedure geworden: “dat de bij de wet van 26 juli 1962 ingevoerde spoedprocedure bovendien in de praktijk de gewone wijze van onteigening is geworden, terwijl de overige procedures geregeld bij de vroegere wetten nimmer meer worden toegepast”;

 

Arrest CONCORDIMO-  RvS nr. 215.078–  12 september 2011

  • Hoewel de onteigenende overheid over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikt wat betreft de hoogdringendheid van de onteigening mag de Raad van State controleren of die hoogdringendheid wel voorhanden is, wat impliceert dat deze voldoende aannemelijk moet worden gemaakt.

 

  • Het onteigeningsbesluit valt onder het toepassingsgebied van de motiveringswet. Artikel 2 van die wet bepaalt dat bestuurshandelingen uitdrukkelijk moeten worden gemotiveerd. Artikel 3 bepaalt dat de motivering afdoende moet zijn.

  • De redenen om toepassing te maken van de uitzonderingsprocedure, die een geringere rechtsbescherming biedt dan bij degewone onteigeningsprocedure van de onteigeningswetten van 17 april 1835 en27 mei 1870, moeten blijken uit het administratief dossier en moeten op grondvan de motiveringswet in de bestreden onteigeningsmachtiging zelf zijnopgenomen.

  • Het administratief dossier bevat geen elementen die de hoogdringende omstandigheden kunnen verantwoorden. Men kan ook niet staande houden dat door het verloop der jaren de onteigening plots hoogdringend zou zijn geworden. Niet alleen omvat het dossier geen stukken die daarop wijzen, bovendien gaat het in casu niet op om jarenlang te wachten met het aanvatten van de onteigening om dan plots te stellen dat deze hoogdringend is en in toepassing van de wet van 1962 moet gebeuren. Dit is een zelf gecreëerde hoogdringendheid. De onteigenaar roept dan zelf de omstandigheden in het leven om de wet van 1962 toe te passen, terwijl de hoogdringendheid een objectieve feitelijke factor is die onafhankelijk moet zijn van de wil van de onteigenaar. Dit neemt niet weg dat iets wat niet hoogdringend is door omstandigheden hoogdringend kan worden, maar dit moet dan wel te wijten zijn aan factoren die onafhankelijk zijn van de wil of de mogelijkheden van de onteigenende instantie.

  • de vraag of de onteigening het algemeen nut beoogt , staat los van de vraag of de onteigening hoogdringend is. De elementen uit het dossier die eventueel het algemeen nut van de onteigening zouden kunnen aannemelijk maken, tonen dus niet aan dat is voldaan aan de voorwaarde inzake de hoogdringendheid.

            Gelijkluidend: RvS nr. 205.772, 17 oktober 2011, De Cock e.a.