Met het koninklijk besluit van 30 januari 2014 tot wijziging van de reglementering betreffende de inning van de kosten voor de Raad van State werd artikel 71, 4e lid van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna Algemeen Procedurereglement Raad van State, of APR) in die zin aangepast dat de verschuldigde rolrechten binnen een termijn van 8 dagen na ontvangst van het overschrijvingsformulier betaald moesten zijn. Indien de rolrechten niet betaald waren binnen deze termijn, moesten de ingestelde vordering(en) worden afgewezen wegens onontvankelijk.
In zijn arrest nr. 233.609 van 26 januari 2016 oordeelde de Algemene Vergadering van de Raad van State dat deze sanctie onredelijk zwaar was:
“41. De goede rechtsbedeling en de rechtszekerheid waarvan hierboven sprake is, vormen geen of geen afdoende rechtvaardiging voor het feit dat aan de rechtzoekende, die niet de mogelijkheid heeft de rolrechten vooraf te betalen, een termijn van nauwelijks acht dagen wordt toegekend om het vereiste te vervullen terwijl hij enerzijds geen vat heeft op de verzendingsdatum van een schrijven waarvan de ontvangst nochtans bepaalt op welk tijdstip deze termijn ingaat, en geen controle heeft over de tijd die zijn bankinstelling erover doet om zijn betalingsopdracht uit te voeren en het vereiste bedrag op de rekening van de begunstigde over te schrijven, en terwijl anderzijds de correcte verrichting van de proceshandeling in kwestie niet afhangt van de door de rechtzoekende gegeven betalingsopdracht, maar van de vraag of de begunstigde rekening binnen deze acht dagen gecrediteerd is, en terwijl, ten slotte, indien de betaling niet binnen de vereiste termijn is verricht, de proceshandeling waarvoor het recht verschuldigd is, onherroepelijk als niet verricht wordt beschouwd, wat afbreuk doet aan de essentie zelf van het recht op toegang tot het hoge rechtscollege dat de Raad van State is.
42. Uit het bovenstaande volgt dat het tweede onderdeel van het eerste middel en het tweede middel in zoverre gegrond zijn, namelijk doordat het nieuwe artikel 71, vierde lid, van de algemene procedureregeling, zoals hersteld bij artikel 5 van het bestreden koninklijk besluit, voor de natuurlijke en de privaatrechtelijke rechtspersonen slechts voorziet in een termijn van acht dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het overschrijvingsformulier waarvan sprake is in het tweede lid, voor het crediteren van de rekening bedoeld in het eerste lid van hetzelfde artikel, en dat het aldus hun recht op toegang tot de Raad van State te sterk beperkt.”
Om deze reden vernietigde de Raad in artikel 71, vierde lid APR de woorden “binnen een termijn van acht dagen te rekenen vanaf de ontvangst van het overschrijvingsformulier”. Ingevolge deze vernietiging konden de rolrechten betaald worden tot aan het sluiten van de debatten, met andere woorden tot het ogenblik waarop de Raad de zaak in beraad nam.
Met het koninklijk besluit van 25 december 2017 tot wijziging van diverse besluiten betreffende de procedure voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (BS 26 januari 2018) voorziet de federale regering in een nieuwe betalingstermijn. Ditmaal wordt aan de rechtszoekende een termijn gegund van 30 kalenderdagen, termijn die ingaat daags na de ontvangst van de uitnodiging tot betaling door de griffie van de Raad van State (nieuw artikel 71, 4e lid APR).
De toelichting bij het koninklijk besluit stelt:
“De termijn van dertig dagen – naar het voorbeeld van de termijn die geldt om bijvoorbeeld in algemene geschillen een laatste memorie in te dienen – is redelijk omdat hij bijna vier maal langer is dan die welke vernietigd is door de algemene vergadering van de Raad van State. Het grootste probleem met die termijn van acht dagen was dat het voor bepaalde betalingen tussen verschillende banken tot vier dagen kon duren vooraleer het bedrag op de rekening van de Raad van State stond. Met een termijn van dertig dagen is dat probleem van de baan. Deze bepaling verzoent de vereisten van rechtszekerheid (de overheid mag niet te lang in het ongewisse worden gelaten over het lot van haar beslissingen) met deze van tegenspraak en het recht van de betrokkene om overmacht of een onoverwinnelijke dwaling in te roepen: de strengheid van de procedurewet kan immers worden gemilderd in geval van overmacht of onoverwinnelijke dwaling.”
Concreet betekent dit dat als een verzoekende partij of een partij die wenst tussen te komen de rolrechten niet betaalt binnen de termijn van 30 dagen vanaf de ontvangst van de brief waarin de griffie aan haar de gestructureerde mededeling en het te betalen bedrag meedeelt, zij over de mogelijkheid beschikt om gehoord te worden binnen een termijn van 15 dagen. Ingeval een partij verzoekt om gehoord te worden, wordt dat verzoek, naargelang het geval, meegedeeld aan de verwerende partij en, in voorkomend geval, aan de partij die al tussengekomen is. De partijen worden gehoord tijdens de zitting en het aangewezen lid van het auditoraat brengt zijn advies uit.
Artikel 47 van het koninklijk besluit van 25 december 2017 tot wijziging van diverse besluiten betreffende de procedure voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaalt dat deze nieuwe regeling ingaat op 01 maart 2018, en dus van toepassing is op alle vorderingen die vanaf vandaag worden ingesteld bij de Raad.
In de zaken ingeleid voor de inwerkingtreding van dit besluit en waarin het rolrecht nog niet werd gekweten, moeten de partijen die in het verleden reeds werden uitgenodigd het recht te voldoen, op straffe van verwerping, het verschuldigde bedrag betalen binnen dertig dagen na de inwerkingtreding van dit besluit (artikel 46 van voormeld besluit). Hoewel de toelichting bij het koninklijk besluit stelt dat, zodra het koninklijk besluit in werking is getreden, “de griffie van de Raad contact zal opnemen met de betrokken partijen en hen laten weten welke bepalingen juist van toepassing zijn”, blijkt uit een letterlijke lezing van artikel 46 dat de partijen in hangende zaken, die een uitnodiging tot betalen hebben ontvangen van de griffie, doch hun rolrechten nog niet hebben betaald, hiervoor beschikken over een termijn van 30 kalenderdagen vanaf vandaag 01 maart 2018 om de betaling te voldoen. Doen zij dit niet, dan zal de vordering, na het horen van partijen en behoudens overmacht of onoverwinnelijke dwaling, noodzakelijkerwijze onontvankelijk worden verklaard (“op straffe van verwerping”).
Partijen die hun vordering hebben ingeleid voor 1 maart 2018 en die de verschuldigde rolrechten nog niet hebben betaald, hebben ingevolge de inwerkingtreding van voormeld koninklijk besluit nog tot en met 31 maart 2018 om dit in orde te brengen. Het is immers nog maar de vraag of de onachtzaamheid, die erin bestaat deze kleine wijziging met grote gevolgen over het hoofd te hebben gezien, door de Raad als een onoverwinnelijke dwaling zal worden beschouwd…